(sleurde af, heeft afgesleurd),
1. met ruw geweld voortslepend verwijderen: de priester werd door de woestelingen van het altaar afgesleurd ;
2. (Zuidn.) (kleren enz.) afrukken ;
3. naar beneden sleuren, met ruw geweld naar beneden slepen: na geboeid te zijn werd hij ruw de trap afgesleurd.