(sleurde, heeft gesleurd),
1. ruw voortslepen: iem. langs de grond sleuren; iemands naam door het slijk sleuren, hem grof belasteren;
2. (stud.) als bijzonder voordeel naar zich toe halen, opstrijken: een borrel sleuren, als iemand examen heeft gedaan;
3. (onoverg.) langzaam voortgaan, slepen: iets laten sleuren; die zaak blijft sleuren; dat zal nog wel een poos sleuren.