Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afscheuren

betekenis & definitie

(scheurde af, heeft en is afgescheurd),.

1. door scheuren van iets scheiden, aftrekken : een lap van een stuk linnen af scheuren ; met geweld afrukken : hij scheurde de pleister van de wonl af ; — iem. de klederen van het lijf afscheuren, met geweld van het lijf rukken ; het aanplakbiljet was door het volk afgescheurd, van de muur getrokken; (fig.) hij bewees, dat deze landstreek met geweld van het grondgebied des vaderlands was af gescheurd, was afgerukt; — zich afscheuren (bij persoonsverbeelding) : de aardbeving deed het gebergte trillen, grote steenklompen scheurden zich van de rotsen af en stortten in de diepte ;
2. (fig.) met geweld verwijderen van : hij werd van zijn vrijheid beroofd, en van zijn vrouw en kinderen afgescheurd ; — (zegsw.) niet van iemand af te scheuren zijn, zich zozeer aan hem of haar gehecht betonen, dat men a.h.w. alleen met geweld van hem verwijderd kan worden ; — mijn enige werd van mijn vaderhart afgescheurd, door de dood mij ontrukt;
3. onoverg.: het gordijn begint boven af te scheuren, gaat los door te scheuren, scheurt vanzelf.

< >