v. (-en),
1. het afscheuren, (eig. en fig.) de daad van afscheuren : de oorkonde was geschonden door afscheuring der handtekening;
2. gewelddadige scheiding van personen van hun betrekkingen, vooral door de dood : een afscheuring van wat op deze aarde het dierbaarst kan zijn, is zeer smartelijk ;
3. losmaking uit een verband die met geweld of op heftige wijze plaats heeft; afscheiding, b.v. in een kerkgenootschap.