v.,
I. de daad van afschaffen: de afschaffing der slavernij, der geseling, der doodstraf, der tienden, van het dagbladzegel enz. ; afschaffing van paarden en rijtuigen, van bedienden enz.;
2. in ’t bijz.: het afschaffen van het gebruik van geestrijke dranken: hij is van de afschaffing, gebruikt geen sterke drank meer ; (ook) is lid van een afschaffingsgenootschap
3. (-en), (fig. gemeenz.) afschaffingsgenootschap: je zult waarschijnlijk lid van de afschaffing worden.