Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afschaffen

betekenis & definitie

(schafte af, heeft afgeschaft),

1. buiten gebruik, buiten dienst stellen, zich niet meer bedienen van, het tegenovergestelde van aanschaffen: zijn rijtuig af schaffen, het wegdoen om voortaan geen rijtuig meer te houden ; — een tijdschrift af schaffen, niet langer lezen ; hij heeft de zwarte rok afgeschaft, kleedt zich daar niet meer mede; — de meid af schaffen, voortaan niet meer houden; — één knecht af schaffen, ontslaan met het doel er voortaan één minder te houden (bij afdanken, ontslaan denkt men aan vervangen : de oude knecht afdanken en een nieuwe weer nemen; als men een knecht af schaft neemt men er geen ander voor in de plaats); — iem. af schaffen (scherts, gemeenz.), voor goed verwijderen, geen omgang meer met hem hebben;
2. de boerderij, de winkel afschaffen, aan kant doen, opgeven;
3. een gewoonte, een gebruik doen ophouden, niet bestendigen, er niet meer aan doen: het fooien geven, de middagborrel, het roken af schaffen; — een einde maken aan, opheffen, ’t zij langs wettelijke weg, ’t zij langzamerhand onder de invloed der veranderde omstandigheden: de slavernij, de doodstraf, de kermis afschaffen.

< >