(keerde af, heeft en is afgekeerd),
1. omwenden, afwenden: het hoofd afkeren, de ogen afkeren,
2. een stoot enz. afkeren, verhinderen te treffen; water een stroom afkeren, tegenhouden en een andere richting doen nemen; — een gevaar, ongeval van iem. afkeren, het van hem afwenden door er zich tegen te verzetten ;
3.zich afkeren van iem. of iets, zich er van afwenden, zodat men ze niet meer aanziet; — (bijb.) teruggaan, achterwaarts treden en daardoor zich er van verwijderen : omdat gij u af gekeerd hebt van den Here; — (fig.) (met betr. tot een handeling) laten varen, er mede ophouden; (zegsw.) zich van de wereld af keren, niet meer met de mensen omgaan.