(wendde om, heeft en is omgewend),
1. (overg.) omdraaien, andersom wenden: het lichaam, het hoofd omwenden; — zich omwenden, het lichaam of het hoofd omkeren, omdraaien: hij wendde zich om en zag zijn vriend; zich naar iem. of iets omwenden; — van liggende pers. (w. g.): hij wendde zich wel honderd malen in zijn bed om; — van vaartuigen (w. g.): de steven, de boeg omwenden; — het roer omwenden, het naar de andere zijde wenden of keren en daardoor het schip van richting doen veranderen;
2. doen keren: hij wendde zijn paard om en reed de valbrug over;
3. (onoverg.) wenden, omkeren: aan de tol wendde het rijtuig om.