bn. (-er, -st),
1. steun of hulp behoevende v. anderen : jonge kinderen zijn zeer afhankelijk ;
2. ondergeschikt of onderworpen aan: iem. van zich afhankelijk maken, gezag, macht over hem krijgen; — zich van iem. afhankelijk maken, diens gezag erkennen, zich onder zijn gezag stellen; — in een afhankelijke betrekking, onvrij, in ondergeschikte betrekking; — iets van iem. afhankelijk maken of stellen, aan diens beslissing overlaten ; — ons vertrek is van het weer afhankelijk, wordt er door bepaald of geregeld ;
3. bepaald wordend door iets anders: afhankelijke grootheden, waarbij verandering in de ene grootheid veranderingen in de tweede ten gevolge heeft; zie ook Evenredig.