Het zelfstandige naamwoord tref, waarvan geen meervoud bestaat-men kan wel zeggen: wat een tref, maar niet: wat een boel treffen-werd vroeger vooral gebruikt in de uitdrukking: een man van tref en van eer voor: een voortreffelijk man. Het woord hoort bij het werkwoord treffen: raken, ook: raken zonder opzet, vallen op, ten deel vallen, aandacht trekken enz.
Men zegt: het trof mij, hem treft geen schuld, men trof eenschikking, hij stond als door de bliksem getroffen. Het zelfstandige naamwoord tref is het meest in zwang in de betekenis: gelukkig toeval, buitenkansje, meevaller; het zelfstandige naamwoord treffen daarentegen wil zeggen: vijandige ontmoeting, strijd, gevecht op betrekkelijk kleine schaal. Men spreekt van een bloedig treffen.