Ter Gouw die ons allerlei vertelt over oude volksvermaken, maakt melding van ‘grazen en hooien, twee wilde vermaken, nu ook al lang uit de mode’, die daarin bestonden dat jongens en meisjes elkaar in de hooitijd onder het afgemaaide gras bedolven. Men noemde dit: grazen of ook wel: grazelen.
Iemand te grazen nemen is dus zowel letterlijk als figuurlijk: iemand te pakken nemen en vandaar: met iemand sollen, iemand voor de mal houden, iemand bedriegen. Wat de vorm betreft kan de uitdrukking vergeleken worden met: iemand te spelen hebben. Grazen is dus een werkwoord afgeleid van: gras, zoals spelen van spel.