Wanneer men bedenkt dat naast Nederlands v in andere talen dikwijls b voorkomt (geven-Duitsgeben, nevel-Latijn nebula enz.) is de verwantschap van ravotten met het Oudfranse zelfstandige naamwoord rabot: twist in het geheel niet vreemd. Bij rabot hoorde het werkwoord rabater: razen, tieren.
Deze woorden gaan, evenals het Engelse to rave: ijlen, raaskallen, terug op het Latijnse rabies: woede, dolheid. Maar behalve voor dit begrip worden woorden van deze stam ook gebruikt voor: luidruchtig feestvieren, zinnelijke vermaken najagen. En daarmee is de huidige betekenis van ravotten: stoeien natuurlijk verwant. In het Middelnederlands is rabat: rumoer, kabaal en ravot: verzamelplaats van gespuis, bordeel.