Synoniemen zoeken
Geen resultaten voor hoed

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
hoed
hoed - hoofddeksel met een vaste vorm en met een rondom het hoofd lopende afstaande rand. Een zonnehoed of zonhoed beschermt tegen de zon. Een strohoed is van stro; de matelot heeft de vorm van een lage cilinder met daaromheen een platte rand, de panamahoed is buigzaam, heeft een vrij brede rand en is gemaakt van panamastro. Deze laatste is voor mannen. Vrouwen dragen een dameshoed; een chasseur is geïnspireerd op een jagershoed; vrouwelijke Heilsoldaten bedekken het hoofd met een hallelujahoed. Ook de toque wordt door dames gedragen; deze lijkt op een baret. Flambards of flaphoeden zijn gemaakt van slap vilt en hebben een brede rand. De bolhoed of pothoed heeft een stijve, halfronde bol. De hogehoed is bedoeld voor mannen. Deze is hoog, zwart en gemaakt van zijde; het bovendeel heeft een cilindervorm. Synoniemen: cilinderhoed, hoge zijden en zijden hoed. In informele stijl: cilinder, kachelpijp. De vorm die samengeklapt en onder de arm kan worden gedragen, heet klak, klakhoed of gibus. In de boven-

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
hoed
hoed - zelfstandig naamwoord
1. koker of bol met rand eromheen voor op je hoofd
♢ zij droeg een grote hoed tegen de zon
1. ik schrok me een hoedje
[ik schrok heel erg]
2. onder één hoedje spelen
[met iemand samenzweren]
3. hij is onder een hoedje te vangen
[is heel rustig en gehoorzaam]
4. ergens je hoed voor afnemen
[er veel waardering voor hebben]
5. met de hoed in de hand, komt men door het ganse land
[wie beleefd is, zal het ver brengen]
6. van de hoed en de rand weten
[op de hoogte zijn]
7. iets uit zijn hoed toveren
[plotseling tevoorschijn brengen]
Zelfstandig naamwoord: hoed
de hoed
de hoeden
het hoedje