Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

tong

betekenis & definitie

(de, -en), (ook:)

1. nog niet ontplooid blad van enige planten, o.m. van pompoen en enige andere soorten van de Meloenfamilie( ) en van palmen. Het vlechtmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit de gespleten bast van de warimbo ( ) ( ), bepaalde al of niet gespleten lianen en de nog niet ontplooide bladeren (‘tongen’)

van bepaalde palmsoorten als de awara( ) (Enc.Sur. 640).

2. taal, i.h.b. vreemde taal. Enige minuten nadat hij zijn kamra [S, kamer] binnen was gegaan, brak Mis ( ) Mien in een hevige huilbui los, die ruim een half uur aanhield en waarbij zij in vreemde tongen, indiaans en kromanti( ) sprak (Dobru 1968a: 33).
- Etym.: (1) Zo’n blad is tongvormig. (2) In AN veroud. S tongo = tong; taal.
- : kleine tong, huig. Hij kon niet antwoorden op dat moment. Een graatje bakkeljauwvis in z’n achterkeel, z’n kleine tong vast blijven zitten (Cairo 1978b: 66).
- Etym.: S pikin tongo (pikin = klein; tongo = o.m. tong).
-Opm.: Cairo (1978b: 72; 1979b: 199) gebruikt het woord ook voor ‘kittelaar’,.

< >