Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

schaafijs

betekenis & definitie

(het), versnapering bestaande uit een mengsel van ijsschaafsel en stroop (limonadesiroop), bereid en verkocht aan een wagentje en opgelepeld vanaf de hand of uit een glas o.i.d. Dan kwam hij [een jongetje] voor zijn dagelijkse stuiver, die hij prompt kreeg, waarna hij naar buiten rende en op de schaafijsman wachtte.

Als hij met de kroes vol schaafijs verscheen keek hij mij aan, hield mij de kroes voor, als of hij wilde zeggen: Wij zullen alles delen ( ) (Mungroo 1977: 43). - Samenst. schaafijsman (zie cit.), -karretje. Zie ook: ijsschaaf, schaaf, schaven.

< >