Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

pontvoerder

betekenis & definitie

(de, -s), (hist.)

1. kleine ondernemer die als beroep met een pont plantageprodukten vervoerde naar de stad of naar een schip. Men noemd Pontvoerders, die aldaar de Producten of Voortbrengselen der Plantagiën van derwaards naar Paramaribo in de Schepen aanvoeren in Ponten ( ). De gemelde Pontvoerders zyn aangesteld en beëedigd, ook is 'er een Reglement of Introductie voor dezelve gemaakt ( ) (Hartsinck 1770: 684).
2. bediener van een binnenpont. Tot het vervoeren van de hoeveelheid riet voor 16 ketels lika aan de wal heeft men 4 ponten en acht koppen [arbeidskrachten] benoodigd op eene plantaadje met een ’ stoomsuikermolen, echter bij een waterwerk minder, doordien de slaven daar bij nacht malen, en dus ook de pontevoerders bij nacht varen moeten, als zijnde bij het innemen van water een volstrekt vereischte ( ) (Teenstra 1835 1:189; oudste vindpl.).
- Etym.: Oudste vindpl. van 1 1712 bij Hartsinck 1770: 684. AN p. = man die een veerpont bedient.

< >