(de, -en), grote, platboomde roeiboot voor het vervoer van goederen, vroeger i.h;b. van plantageprodukten naar Paramaribo en naar in lading liggende schepen. Iedere plantage is in het bezit van een aantal vaartuigen; voor de binnenvaart gebruikt men korjalen of binnenponten , voor vervoer der producten naar de stad ponten, voor personenvervoer tentboten (Enc.NWI 569).
- Etym.: AN p.: veroud. ‘platboomd vaartuig als vrachtschip op binnenwateren’, thans ‘veerboot’ (zie WINT 1949). Oudste vindpl. not. van 1722 (S&dS 349). S pondo.-Samenst. ook: keen-, riet-;, scheeps-, suiker- en matrozenpont; negqrpont (van Schaick 1866: 111); zie ook: kroqskroes,ponton.