Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

peperpot

betekenis & definitie

(de, -ten),

1. Indiaanse, dikke soep van kasripo, met veel pepers (A.1), met stukken vlees en vis erin en verder alles wat eetbaar en voorhanden is; deze soep staat in een grote pot onafgebroken op het vuur, wordt telkens aangesproken en weer aangevuld en vormt aldus een blijvende, niet bederfelijke voedselvoorraad. Ofschoon er een zekere verscheidenheid van voedsel is, behoort kassavebrood en peperpot onveranderlijk tot het menu der Indianen (Enc.NWI 103).
2. dikke soep van kasripo, met pepers (A.1) en stukken vlees of vis, voor onmiddellijk gebruik.
3. grote, aarden kookpot, zoals o.m. gebruikt voor het bereiden van peperpot (1). Dikwijls treft men bij het middagmaal een ouden, aarden, van buiten met roet overdekten pot aan. ( ) Deze potten noemt men peperpotten; zij waren vooral vroeger veel in de mode (Kappler 1854: 28).
- Etym.: Zie ook pepperpot. Oudste vindpl. (van 1 of van 3?) Herlein 1718: 153. Opm.: In bet. 1 alleen nog bereid door Bovenlandse Indianen. Syn. van 1 kasripopot. Zie ook: peprewatra.

< >