(de, -s), (uitspr. mopee’),
1. boom met kleine bloemen in pluimen en zachte, gele vruchten (Spondias mombin, Manjafamilie). De bast van mope wordt tegen verschillende kwalen gebruikt, omdat hij looistof bevat (Ost. 141).
2. de eetbare vrucht van deze boom. Men zegt dat iemand, die in Suriname eens mope heeft gegeten, stellig naar dit land zal terugkeren (Ost. 141).
- Etym.: S, volgens Enc.NWI (382) van Indiaanse oorspr. Oudste vindpl. van 2 Penard 1900 II: 23 (Moppe). Syn. varkenspruim, (van 1) mopeboom, Indiaanse of wilde pruim(eboom) (?).
-: Franse mope,
1. augurkenboom, een boom met pluimen van groenachtige bloemen en ovale, vlekkerige vuilgele tot oranje vruchten, ingevoerd; waarschijnlijk oorspr. uit het Zuidzeegebied; meer bekend als pomme de cythère (Spondias cytherea, Manjafamilie). Zie Ost. 140.
2. vrucht van deze boom.
-Etym.: Verwant aan mope.
- Syn. van 2 ook venusappel.