Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

moot

betekenis & definitie

(de, moten),

1. ros, d.i. stengellid van suikerriet. Die ander heeft z'n hand geslagen om z’n schouder, hemd opengesprongen, mooi van borst, net of hij van bauxiet gemaakt is, prachtige nek heeft hij, als het dikste riet, één glanzende moot daarvan ( ) (Cairo 1980a: 96).
2. (vaak: mootje) partje van sinaasappel of andere citrusvrucht. Voor we naar huis gaan moeten we door het oude kampement, een verzameling rottende barakken, lopen om een paar curaçaose oranjes te plukken. Daarmee wrijven we de tabakslucht van onze vingers. Met de mootjes, die we verdelen, poetsen we onze tanden (Ferrier 1968: 66).
3.stuk van arm of been tussen twee plooien (i.h.b. bij baby’s), vleeskwab, i.h.b. ook bil (een van de twee). Hij schudde, draaide met z’n lichaam, met dikke moten van vlees schokkend langs buik, borst, onderhoofd en arm (Cairo 1980b: 107). Rechtermoot van d’r bil, leek of 't had een boetzweer (Cairo 1980c: 122).
- Etym.: AN m. = afgesneden stuk i.h.b. van vis. In alle SN bet. is er sprake van een ‘deel’.

< >