Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

leven (met)

betekenis & definitie

I.(leefde, heeft geleefd), (ook:) samenwonen (met). Ze leefde met haar moeder aan het Pad van Wanica (Verlooghen

23) .
2. sexuele omgang hebben (met). Ze leefde met een andere man als ik in het bos was om te werken (Ferrier 1968: 164).
- 3. in concubinaat leven (met). Het is een jongen van zeventien jaar, God mag het weten. En die gaat daar leven met zijn tante (Helman 1954a: 24). Bent U getrouwd?-Nee, ik leef {mond.).Etym.: In veroud. (A)N ook bet. 2 en 3.

II.zn.: in het leven zijn (was, is geweest), niet meer bij haar moeder wonen, meestal met een man (gezegd van een vrouw). Ze was al jong in het leven, want bij haar thuis was altijd ruzie.

- Etym.: In AN bet. deze uitdr. ‘werken als prostituée’.

< >