Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

jas

betekenis & definitie

(de),

I.framboesia. Jas, eene ongemeen zware huidziekte (Teenstra 1835 I: 365).
-Etym.: Zie onder yaws. Samenst.: jaswater, klaverjas, krabbejas.

II. jas (de, -sen), jasje (het, -s), colbertjasje.

-Etym.: Het bet. nooit ‘overjas’. Zie ook: mantel.
-: jas en das, staande uitdrukking voor herenkleding bestaande uit kostuum, overhemd en das, ‘wandelkostuum’.
- Syn. ‘gejast en gedast’.

< >