(de, -s), iemand die hout uit het bos steelt. Al bijna dertig jaar zwerft hij door de bossen met in z’n hoofd de gedachte dat hij hier het gezag vertegenwoordigt.
Wild- en houtstropers blijven hem liever uit de weg (Niemel 12). - Etym.: Zie de omschrijving; zie stropen, stroper.