(de, -s), iemand die hosselt, i.h.b. om aan geld of werk te komen; losse werkman. De mannen die de Lunchroom bezoeken of elkaar daar ontmoeten zijn in vrije beroepen, hosselaars, kunstenaars, verzekeringsagenten enzovoort, naast de arbeiders van Suralco, die nachtshift [zie shift, 2] hebben (Dobru 1968c: 67).
- Etym.: Zie hosselen. Vgl. Am. hustler = voortvarende persoon, aanpakker; in ‘slang’: oplichter, bandie.