(de, -en),
1. naam voor het wijfje en de jongen van de geelbuiktangara (anijsvink, blauwvink (1), enz. Tangara mexicana).
2. naam voor het wijfje en de jongen van de blauwe dacnis (blauwe petpet of blauwvink (2), Dacnis cayana), een suikervogel. In de kolonie staat de Ultramarijn Suikervogel bekend als Blauw-vink, doch het groene wijfje daarentegen als Groen-vink, evenals de jongen (P&P 1910: 471).
- Etym.: Zie vink. Het betreft hier in alle gevallen groene vogeltjes. AN g. = een in Ned. bekende vinkesoort (Chloris chloris).