(blaasde, heeft geblazen),
1. slaan. Ik blaas je!
2. schieten met een vuurwapen. Als er een awari op het erf zit, ik blaas hem zo! (mond.).
-Etym.: (1) Vgl. Eblow (zn.) = o.m. klap. (2) AN b. kan schieten betekenen, maar dat is zeer ongebruikelijk. Vgl. E to blaze = o.m. schieten. Zie ook: wegblazen.