Bevoordeling van iemand om persoonlijke redenen.
En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dal: er bij God geen aanneming des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig (Hand. 10:34-35).
Vgl. SV, Deut. 10:17, Rom. 2:11, Gal. 2:6 en Ef. 6:9.