Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

woudezel

betekenis & definitie

lomp en onbeschaafd man; botterik. Ontleend aan de Bijbel.

Zo staat in het boek Job 11:12: ‘De mens wordt geboren als het jong van een woudezel.’ Dit scheldwoord vinden we al terug in het werk van Bredero: ‘Gy karoonje, wout-aep, wout-esel, lelijcke pry!’ Ook bij Tuinman wordt er melding van gemaakt: ‘Dat wil zeggen, een wildeman, een woudezel, die met geen menschen verkeert.’ Dit scheldwoord is in onbruik geraakt.De jonge Dames weidden breed uit in uwen lof: een paar domme woeste woudezels van landjonkers zweeren bij hunne zielen, (hui is hier karnemelks borg, hein!) dat gij de grappigste donder, en de charmantste kerel uit heel Holland zijt: deeze ongelikte beeren komen u bezoeken... (Betje Wolff, Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of de Gevolgen der Opvoeding, 1793-1796)

< >