Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

lul-de-behanger, lullebehanger

betekenis & definitie

onhandig persoon; klungel, kluns, stommeling. ’t is een echte lul-de-behanger of toch minstens zijn vervanger,’ zong Raymond van het Groenewoud in 1988. Dit scheldwoord is echter minstens een paar decennia ouder.

Bedoeld wordt eigenlijk: een slechte behanger. Hier opgevat als een beroepsvermeldende eigennaam, zoals Frans de Jager; Henk de Visser.

In de volkstaal heeft behanger al een tijd de betekenis van ‘prutser, knoeier’ (wellicht vanwege de trage handelingen, eigen aan dit beroep). Vgl. fietsenmaker; koekenbakker; kruidenier.

Een contaminatie is Jan Lui de behanger.Die lullebehanger had nog praatjes op de koop toe. (Haring Arie, Tweede Boek, 1969)

... die lullebehangers van de politie, die lullebollen. (Bert Hiddema, Twee vliegen in één klap, 1975)

Ach welnee, lullebehanger. (Hans Plomp, Open Inrichting, nieuw Amsterdams dodenboekje, 1985)

< >