Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

koekenbakker

betekenis & definitie

ondeskundig, knullig iemand; knoeier; prutser. Het bereiden van zoetigheden wordt beschouwd als manonwaardig.

Aanvankelijk vooral van toepassing op slechte zeemannen. Daarom wellicht van origine matrozentaal.

Beroepsnamen worden wel meer als scheldwoord gebruikt. Zie bijv.: fietsenmaker; klompenmaker; lul de behanger.Fatsoenlyk zyn, da’s goed voor koekebakkers en prulschryvers maar niet voor my. (W.A. Paap, Vincent Haman. Tweede druk, 1908)

Ze vinden mekaar onverdraaglijk, zitten te vitten, beledigen mekaar, schelden mekaar uit voor dienstklopper en koekebakker. (A.M. de Jong, Notities van een landstormman, 1917)

‘Omdat je je vak niet kent,’ riep de ober, ‘jij bent geen portier. Jij bent een koekebakker.’ (Simon Carmiggelt, Kroeglopen, 1962)

< >