Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

kapsonesbak, kapsonesgast, kapsones- lijer, kapsonesmadam, kapsonesmaker, kapsonesmannetje, kapsonestrut, kapsoneswijf

betekenis & definitie

opschepper, opschepster. Het Bargoense woord kapsones gaat terug op het Hebreeuws ga-awtanoet: overdreven gevoel van eigenwaarde; hoogmoed.

Mogelijk ook onder invloed van kapsies (maken): tegenstribbelen. Reeds bij Henke: Die heeft altoos zo’n kapsones over z’n lijf.Nadoen, kapsjoneslijer! (Willem van Iependaal, Lord Zeepsop, 1937)

Moet je ze horen praten onder elkaar: echte kapsonesgasten, hoor! (Jan Mens, Koen, 1941)

Straks denken ze: ‘wat een kapsonesbak, die wil het graag over zichzelf hebben.’ (HP/De Tijd, 04/06/1994)

< >