onbeschaafd, dom persoon. Eigenlijk: lid van een stam uit Zuidwest-Afrika.
Het is een klanknabootsend woord. Volgens Van Dale ‘door de Hollanders zo genoemd omdat ze bij het dansen steeds hot, hot zongen’.
Hottentot als term voor een stotteraar (voor de kolonialen was de taal van de inboorlingen onverstaanbaar) is ondertussen in onbruik geraakt. In Zuid-Afrika is hottentot sedert de achttiende eeuw een denigrerende benaming voor een neger.
En in de Londense buurt East End wordt met het woord een vreemde aangeduid. Vandaar de (Engelse) uitroep hottentots! wanneer vreemden in aantocht zijn.Zo eene beschermende leidsvrouw als onze Styntje, in plaats van die blinde leidslieden, in plaats van een assurant onbehouwen hottentot van een Bregt. (Betje Wolff en Aagje Deken, Blank, 1787)
Loop naar de Mookerhei, Jan Jurk met je verrekrok. Ik heb je al lang in den zak, Hottentot! (A.P. van Groeningen, Een Nest Menschen, 1895)
‘Met je klauwe van me lijf blijve, hottentot!’ schreeuwde Tonia. (Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar, 1935)