(in België) schimpnaam door flaminganten gegeven aan een Franssprekende Vlaming. Rond 1837 voor het eerst gebruikt door de Franse dagbladen in Brussel voor de naar België uitgeweken Fransen die zich door ongunstige hoedanigheden kenmerkten.
Tevoren betekende het woord: Frans fortuinzoeker. Het is een samenstelling van het bijvoeglijk naamwoord Frans en het pejoratieve achtervoegsel -illion.
Wellicht gevormd naar analogie van francillon (een schimpnaam voor een Fransman). De flaminganten pasten daarop franskiljons als scheldwoord toe op de Frans sprekende Vlamingen.
Het liedje ‘Les flamingants’ bezorgde Jacques Brei in 1977 bij Vlaamse nationalisten de reputatie van vuile smerige franskiljon.De franskiljons hebben te Gent een maatschappij gesticht, met vertakkingen te Brussel en te Antwerpen, geheten: Association flamande pour la vulgarisation de la langue française. (De Groene Amsterdammer, 24/12/1905)
Hoe grooter parvenu, hoe grooter franskiljon. (Het Volk, 14/08/1912)
Omdat hij, goddomme, wilde laten zien dat hij het beter kon dan de Franskiljons, goddomme. (Hugo Claus, De verwondering, 1962)