minachtend voor een Fransman. Reeds opgetekend in de zestiende eeuw.
Zij had Miechel niet vergêten, die, toen zij achttien en hij negentien joar was, met die fransoos Napoleon noar Rusland was getrokken. (J.J. Cremer, Betuwsche Novellen, 1860) ‘Den dood aan den Fransoos!’ schreeuwt het volk en brandt de kanonnen zoo driftig los, alsof het musketten waren. (Pieter Louwerse, Vlissinger Michiel, 1880)
De Fransoos zal op z’n duvel krijgen omdat hij met een in brokken gevallen verband uit zee teruggekeerd is. (K. Norel, Bij de Marine, 1956)