dom, onhandig persoon. Bij Bredero lezen we: ‘Fy gy rekel, gy uyl....
Gy buffel, gy esel, gy stier, gy bock, gy bul, gy var, Gy Kalf, gy kapoen, gy Olyphant als gy bent, Gy kinckel.’ Bij de oude Romeinen werd het reeds als scheldwoord gebruikt. De langorige verwant van het paard wordt beschouwd als koppig en dom.
De ezel heeft de Nederlandse taal verrijkt met vele spreekwoorden en gezegdes, meestal over de domheid en koppigheid van het dier, en dat terwijl het net grappige en intelligente dieren zijn! Zie ook gestreepte ezel.‘Ik ben de domste ezel, die er leeft,’ gromde Bouke bij zich zelven, zoodra hij zich alleen bevond: ‘mij zoo te laten beknippen! ik ben immers waard, dat men mij een’ kogel door den kop jaagt! (Jacob van Lennep, De pleegzoon, 1833)
Ja, kan ik het helpen? Was dan niet zoo’n driedubbel-overgehaalde ezel geweest. (Cissy van Marxveldt, Een zomerzotheid, 1927)