‘Kraag’ betekende oorspronkelijk ‘keel’; de betekenis ‘kledingstuk dat om de keel sluit’ is pas later ontstaan. In een geschrift van Coornhert (eind zestiende eeuw) lezen we de bloederige zin: ‘T’roode bloet schoot hem inden mont (= zijn mond in) uyt zijner cragen (vanuit zijn keel).’ Maar ook het woord stuk had destijds een andere betekenis, namelijk: ‘vat’.
Zo maakt een zeventiende-eeuwse tekst melding van ‘drie stucken brandewijn’. Iemand die zich een stuk in de kraag dronk, had dus — als je het letterlijk nam — een heel vat wijn door de keel gegoten.