In de tijden dat het KNMI en Meteoconsult nog niet bestonden en enigszins betrouwbare en gedetailleerde weerberichten evenmin, moesten onze voorouders het doen met tamelijk vage voorspellingen op de zeer korte termijn, van het type ‘avondrood, water in de sloot’ — maar het was onduidelijk wat de windkracht zou zijn, en of de buien ’s morgens of ’s middags zouden vallen. Aan de andere kant waagde men zich aan langetermijnvoorspellingen waarvoor De Bilt hevig zou terugschrikken.
Voorspellingen van het type ‘als het weer nu X is, is het in het volgende seizoen Y’. Zulke weerkundige inzichten waren gebaseerd op vaste patronen en samenhangen die men meende te zien. Ze hadden dus, naar men dacht, een permanente geldigheid, en het mag niet verbazen dat ze werden vastgelegd in rijmende spreuken — dat is makkelijker te onthouden.In onze tijd hebben deze spreuken een hoog Ot-en-Sien-gehalte, en onwillekeurig krijg je de tekeningen van Marjolein Bastin voor het geestesoog, GEEFT JANUARI EEN SNEEUWTAPIJT, DAN ZIJN WE GAUW DE WINTER KWIJT. En er valt nog meer te voorspellen als het in januari sneeuwt. Bijvoorbeeld dat er een warme zomer op komst is: draagt nieuw]aarsmaand een sneeuwwit kleed, dan is de zomer zeker heet. Een derde weerspreuk vertelt ons dat dit laatste goed voor de oogst is, en herinnert ons aan een recent afgesloten verleden, toen er nog geen permanente overvloed aan levensmiddelen op de schappen van de supermarkt lag: brengt januari ons strenge vorst, dan lijden we ’s zomers geen honger of dorst.
Het zijn vooral de maanden aan het begin van een nieuw seizoen die aanleiding geven tot voorspellingen, JUNI MEER DROOG DAN NAT, VULT DE SCHUUR EN OOK HET VAT; er wordt een mooie oogst beloofd.
In een andere versie ontbreekt de schuur en valt de volle nadruk op de wijnoogst: juni meer droog dan nat, vult met goede wijn het vat. Dat stemt overeen met een andere weerspreuk: juni met regen, komt wijngaardbijen ongelegen. Voor landbouw en veeteelt in het algemeen samengevat: in juni weinig regen, voorspelt grote zegen. Maar niet alle agrariërs denken er zo over. Volgens anderen is regen juist heel gunstig.
Een spreekwoord zegt: juniregen is een zegen, komt zonneschijn daarbij, dan maakt hij boer en stadslui blij. Tja, met die boeren kun je alle kanten op!
Het begin van de herfst wordt, anders dan we zouden verwachten, niet in september gelokaliseerd maar in oktober, BRENGT OKTOBER VORST EN SNEEUW, MEN HOORT DES WINTERS KLAAGGESCHREEUW. Vrij vertaald: er komt een zachte winter. Iets meer details vernemen we uit een andere, niet rijmende spreuk: brengt oktober veel vorst en wind, zo zijn januari en februari zeer mild. Uit Limburg vernemen we alleen iets over het weer in januari; men zegt daar: een koude oktober, een zachte nieuwjaarsmaand. Streng zal de winter daarentegen zijn wanneer de oktobermaand zonnig wordt: in de wijnmaand zon, de winter kent geen pardon.
Andere voorspellingen zijn verbonden aan de naamdag van heiligen. Bijvoorbeeld aan 29 september, de dag van de heilige Michael; na deze dag zal het, naar verluidt, koud worden: met Sint-Michiel verdwijnt de hitte. Anders gezegd: Sint-Michiel brengt de winter onder zijn kiel. Hardnekkig duikt steeds het rijmwoord kiel op in de Michielspreuken: Sint-Michiel verbiedt de witte broek en blauwe kiel. En: Sint-Michiel schuwt de strooien hoed en de blauwe kiel. En hebt u in het bos al eikels op de grond zien liggen? Als de eikelen vallen voor Sint-Michiel, dan snijdt de winter door lijf en ziel.
Een ander type voorspelling zegt dat het op een bepaalde datum — feestdag van een heilige dat en dat soort weer zal zijn. Zo wordt er kou geprofeteerd voor 12 tot en met 14 mei — de dagen van de drie ‘ijsheiligen’ Pancratius, Bonifatius en Servatius:
Pancraas, Servaas en Bonifaas, Zij geven vorst en ijs, helaas.
Een andere opvatting gaat overigens uit van iets andere data, namelijk 11, 13 en 14 mei. Pancratius valt in dit geval als ijsheilige uit de boot; voor hem in de plaats komt de heilige Mamertus (11 mei). Van de drie (of liever vier) ijsheiligen is Servatius de bekendste. Hij heeft het weerkundig volksdeel tot talrijke weersvoorspellingen verleid. Een daarvan luidt: vóór Servatius geen zomer, na Servatius geen vorst.