Dit betekent ‘toelaten dat iemand de baas over je speelt’. Een plak was een korte stok met aan het uiteinde een schijf. De plak was in vroeger tijd een algemeen gebruikelijk attribuut van schoolmeesters. Ze sloegen weerspannige kinderen ermee op de binnenkant van hun vlakke hand. In de Regel der Duytsche schoolmeesters (1591) beschreef D. Az. Valcooch de plak -
door hem handplak genoemd - als een onmisbaar instrument: ‘Ten eersten sal hy [= de schoolmeester] hebben een fraeye handtplacke, met een wacker [= stevige] roede van wilghen tacke.’ De plakken waren in vele soorten en maten voorhanden. ‘Men had ronde en ovale plakken, dik en dun van blad, met een gladde oppervlakte, en met ruiten ingesneden, om den indruk op de hand te versterken’, schrijft G.D.J. Schotel in Het Oud-Hollandsch Huisgezin der Zeventiende Eeuw. Sommige plakken zouden nauwelijks misstaan in een folterkamer. Schotel maakt melding van ‘plakken met gevlochten koperdraad, en met scherpe ijzeren puntjes voorzien, of met spelden en naalden er in, die vel en vleesch van de handen scheurden’. Sommige schoolmeesters lieten de plak ook wel eens op de rug van een leerling neerdalen. In het tijdschrift De Denker (1764) lezen we: ‘De plak of stok leggen [= liggen] [...] gereed, en ’t geen hunne harsenen weigeren te bevatten, moeten hunne hand of rug ontgelden.’