Aan de uitdrukking hocus-pocus (pilatus) pas, de toverformule van goochelaars, heeft een raar taalbrouwseltje ten grondslag gelegen. Voorzover bekend is de uitdrukking voor het eerst in Engeland gebruikt, in de zeventiende eeuw. In 1634 verscheen er in Londen een boekje met de titel Hocus Pocus junior. The anatomie of legerdemain; we zouden de ondertitel kunnen vertalen met ‘de anatomie van het jongleren’. Gezien de toevoeging ‘junior’ was Hocus Pocus toen ook een persoonsnaam, en was er ook een vader Hocus Pocus geweest. Ook goochelaars in andere landen noemden zich Hocus Pocus. Balthazar Bekker schreef in zijn boek De betoverde Weereld (1691): [...] Een ding dat daghlelijx in onse kermissen in ’t openbaar by Jan pottagie en okus bokus word gedaan.’ Aan zo’n goochelaar wijdde Constantijn Huygens een sneldicht:
Dit’s Okus Bokus Grafsté,
Die wel een draedjen af-sné.
En lasten ’t weer aen een,
En maecten een van tween:
Maer voor den draed van ’t leven
En was ’t hem niet gegeven.
Men is het er vrij algemeen over eens dat hocus pocus uit het Latijn komt - of misschien namaak-Latijn is; maar wel wordt er nog over getwist wélke Latijnse woorden er precies in verscholen zitten. Volgens de Grote Winkler Prins is de spreuk een verbastering van hax pax max (wat zelf ook wel een verbastering moet zijn geweest). Anderen denken dat hocus pocus (pas) in de zestiende eeuw door rondzwervende studenten is geïntroduceerd; het zou een vervorming zijn van de formule hoc est enim corpus meum ‘want dit is mijn lichaam,’ die we kennen van de rooms-katholieke eucharistieviering. Ook het woord pas is aanleiding geweest tot discussie. Volgens sommigen zou het geen Latijn zijn, maar Frans. Het zou de gebiedende wijs zijn van het werkwoord passer, en ‘verdwijn’ betekenen; dit zou goed aansluiten bij het gegeven dat tovenaars die een voorwerp wilden laten verdwijnen, het woord pas toevoegden als een extra bezwering. Toch is er meer voor te zeggen om ook pas op te vatten als een Latijns woord. Het kan heel goed een verbastering zijn van passum, de onzijdige vorm van het voltooid deelwoord van patior ‘lijden,’ en past dan naadloos bij de formule uit de mis, die immers in haar geheel luidt: hoc est enim corpus meum sub Pontio Pilato passum est ‘dit is mijn lichaam, dat onder Pontius Pilatus heeft geleden.’ Het voordeel van deze laatste uitleg is ook, dat daarmee ook het woord pilatus in deze uitdrukking verklaard is.