Wanneer moet je elk gebruiken en wanneer ieder?
Deze woorden kunnen door elkaar gebruikt worden; het zijn volgens alle woordenboeken synoniemen. In diverse naslagwerken wordt toch geprobeerd gebruiksverschillen aan te geven (die elkaar gedeeltelijk tegenspreken):
• sommige taalgebruikers hebben er voorkeur voor ieder(e) voor personen te gebruiken en elk(e) voor niet-personen;
• sommige taalgebruikers gebruiken ieder(e) liever voor de-woorden en elk(e) voor het-woorden;
• als er verwezen wordt naar paren en kleine groepen, hebben sommigen een voorkeur voor elk(e). Dus: ‘Hij had aan elke hand een kind’ (een paar handen); ‘Elk van de drie bruidsmeisjes droeg een roos’ (een klein groepje bruidsmeisjes). Een zin als ‘Hij had aan iedere hand een kind’ klinkt voor deze taalgebruikers vreemd: alsof het om losse handen zou gaan (die niet samen één paar handen van één persoon vormen).
In sommige uitdrukkingen ligt het gebruik van elk of ieder min of meer vast: voor elk wat wils, ieder op zijn beurt, ieder voor zich. Na elk zetten we geen s, dus vandaar: in ieders hart, in ieders gedachten, in ieders gevoel, met ieders goedkeuring.