Definities van Prisma Woordenboek Nederlands in de Ensie Z
- zeep
- zeepaardje
- zeepbel
- zeepkist
- zeepok
- zeeppoeder
- zeepsop
- zeer
- zeerecht
- zeerob
- zeerot
- zeerover
- zeerst
- zeeschip
- zeeschuimer
- zeeslag
- zeesleper
- zeespiegel
- zeester
- zeestraat
- zeevaarder
- zeevaart
- zeeverkenner
- zeevruchten
- zeewaardig
- zeewaarts
- zeeweg
- zeewering
- zeewezen
- zeewijding
- zeewind
- zeewolf
- zeeziekte
- zefier
- zeg
- zege
- zegel
- zegelen
- zegelring
- zegen
- zegenen
- zegening
- zegepraal
- zegetocht
- zegevieren
- zegezeker
- zegge
- zeggen
- zeggenschap
- zeggingskracht
- zegje
- zegsman
- zegsvrouw
- zegswijze
- zei
- zeiden
- zeik
- zeiken
- zeikerd
- zeiknat
- zeikstraal
- zeikte
- zeikten
- zeil
- zeilboot
- zeildoek
- zeilen
- zeilkamp
- zeilschip
- zeis
- zeken
- zeker
- zekeren
- zekerheid
- zekerheidshalve
- zekerheidstelling
- zekering
- zelden
- zeldzaam
- zeldzaamheid
- zelf
- zelfbedieningswinkel
- zelfbedrog
- zelfbeheersing
- zelfbehoud
- zelfbeschikkingsrecht
- zelfbestuur
- zelfbevrediging
- zelfbewust
- zelfbewustzijn
- zelfde
- zelfdoding
- zelfgenoegzaam
- zelfgevoel
- zelfhulp
- zelfingenomen
- zelfkant
- zelfklevend
- zelfklever
- zelfkritiek