onbarmhartig slaan; tot stervens toe slaan; ongenadig afranselen.
Deze Bargoense uitdr. is afgeleid van Jiddisch ad le miese‘tot de dood (erop volgt)’. Zie ook beurs slaan.
Late ze mekaar maar attelemiese slaan, wachtmeester! (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)
Hij was zijn wissewasje met Andries Bijster vergeten en wilde het niet aanzien, dat een Hollandse matroos door zo’n buitenlander attelemiese geslagen werd. (Piet Bakker: De Slag, 1951)
Hebreeuwse woorden, na eerstal door het Jiddisj te zijn gekneed, werden in onze volksmond tot in het onherkenbare verminkt. ‘Ik zal ’m attelemieze slaan.’ Dit voor ‘ad-ha-mieta’. Het betekent: tot de dood (volgt). (Siegfried E. van Praag: Mokum aan de Amstel, 1976)
Nog minder Algemeen Beschaafd Nederlands zijn termen als ‘nifteren’ of iemand ‘attelemiese’ slaan. Ook hier vinden we een joodse achtergrond, want het Jiddische ‘niphtar’ bet. ‘doen sterven’ en in ‘attelemiese’ herkent de taalkundige de Hebreeuwse uitdr. ‘ad lemistoh’: ‘tot de dood erop volgt’, (dr. G.T. Haneveld: Zandloper, Zeis en Pierlala, 1995)