Zweedsche taal en letterkunde - Het Zweedsch wordt gesproken:
1. in Zweden, behalve in Lapland, eenige deelen van Värmland, Jämteland, Härjedal en Dalarna, waar Finsch gesproken wordt, 2. aan een deel van de W.- en Z.-kust van Finland ;
3. aan de N.W.-kust van Esthland;
4. in het dorp Galsvenskbi aan de Dnjepr ;
5. op het eiland Runö.
Het Zw. behoort tot de noord-germaansche talen en het oud-Zw. vormt met het oud-Deensch daarin de OostNoorsche taalgroep. (Zie onder NOORSCH en DEENSCH). Van deze twee talen was het oud-Zw. de belangrijkste; ongeveer 200 oud-Zw. runenopschriften zijn bewaard gebleven, waarvan de meeste uit de 10de en 12de eeuw stammen. Er zijn daarbij verschillende dialecten te onderscheiden, terwijl één ervan, het forngutniska, vrijwel een afzonderlijke taal vormt met ± 200 runeninscripties. — Van de o.-Zw. hss., in Latijnsche letters geschreven, is het oudste een fragment van de Vastgötawet van ± 1250. Uit de 13de eeuw is dan nog een fragment van een Västgötawet over. Uit de volgende eeuw stammen dan verschillende aanteekeningen en wetten (de Södermannawet 1325, Västmannawet, Dalawet, Ostgötawet en het landrecht van koning Magnus Erikson). Uit de 14e eeuw stamt o. a. de codex Bureanus, een legendenverzameling. Uit dezelfde eeuw zijn overgeleverd de autografische Revelationes vanSt. Birgitta.±1370 begint het Zw. in de oorkonden meer en meer het Latijn te vervangen.
Na 1375 spreken we van het Middel-Zweedsch. In de 14de en 15de eeuw werden ten gevolge van politieke en handelsverbindingen allerlei Nederduitsche woorden in het Zweedsch opgenomen. Nadat Zweden en Denemarken in 1389 door een personeele unie met elkaar verbonden waren, had het Deensch sterken invloed op het Zweedsch. In de 16de eeuw trachtte men het Zweedsch weer van deze danismen te zuiveren en al blijft de spelling ouderwetsch, toch kunnen we zien, dat de taal in de 16de en 17de eeuw tamelijk snel verandert. ± 1700 is het oude flexie-systeem verdwenen en zijn er door de humanisten talrijke uitdrukkingen uit het Latijn en Duitsch overgenomen. Het Zw. verschilt dan wel in woordenschat, maar in vorm niet veel van het moderne Zw. De oudste Zw. geschriften zijn uit de 13de eeuw, een serie wetboeken, Landskapslagarne en Uppenbarelsen, revelationes van de H. Birgitta (1303—73), met een vertaling van de 5 boeken Mozes. Daarop volgen de Kronieken, Erikskrönikan (1320), Nya Karlskrönikan 15de eeuw en Sture Krönikerna ± 1500. De oudste gedichten zijn de Eufemiavisor, die de Noorsche koningin Eufemia uit het Fransch of het Noorsch in het Zw. liet vertalen.
Het zijn Ivan Lyonriddaren, Hertog Fredrik af Normandie en Flores och Blanzeflor. In de 14de eeuw komen verschillende romantische sagen en vermoedelijk ook de meeste Zw. volksliederen. — De Renaissance heeft in de Zw. litteratuur maar weinig sporen achtergelaten; met de Hervorming komen de nieuwe Bijbel- en psalmvertalingen, zoodat het eerste belangrijke in het nieuw-Zw. geschreven werk de Bijbelvertaling is van de gebr. Olaus en Laurentius Petri van 1541, gewoonlijk Bijbel van Gustaaf I genoemd. De litteratuur uit de volgende periode is voornamelijk van theologischen aard en eerst in de 2de helft van de 17de eeuw kan men van een eigenlijke Zw. letterkunde spreken. Eenigen vooruitgang bemerkt men echter pas in de 18de eeuw, toen koningin Louise Ulrica in 1753 de Vitterhetsakademie stichtte met Dalin als secretaris. Deze academie stelde zich ten doel den Zw. smaak te verbeteren en trachtte dit te doen door alle kunsten en wetenschappen te bevorderen, en zich voornamelijk op dichtkunst en welsprekendheid toe te leggen. Een andere litteraire kring werd gevormd met Fru Nordenflyht als middelpunt, de eerste Zw. dichteres. Beide gezelschappen volgden de Fransche en Engelsche kunst na. — Een overgang tot de volgende z.g. Gustavianskaperiode, den tijd van Gustaaf III en G. IV (1772—1809) vormt Karl Mikael Bellman, de dichter van tallooze liederen, op populaire wijze geschreven.
Hij brak met den precieusen stijl der herdersliederen, maar liet in zijn humoristisch-realistische schilderingen van stads- en studentenleven een forscheren toon hooren. In den tijd van G. III wordt de Zw. cultuur sterk verfranscht; een gedeelte der Zw. schrijvers, waarvan Kellgren het hoofd is, ondergaat sterk den invloed van Voltaire; Leopold is de voornaamste van de navolgers van Rousseau. Beiden gebruiken de dichtkunst om hun philosophische ideeën te verkondigen. Evenals in de meeste Europ. landen komt er ook in Zw. aan het slot van de 18de eeuw een reactie tegen de verstandelijke richting van die eeuw; het verstand moet plaats maken voor het gevoel; al spoedig worden de romantische werken van Shakespeare, Ossian, Klopstock en Goethe gelezen en bewonderd. Een overgang naar de romantiek vormen Bengt Lidner (1759—93), de eerste lyricus uit den sentimenteelen tijd, en de criticus Thomas Thorild (1759—1808), tijdgenooten van den lyricus Franzen (1772— 1847). Thorild trok vooral de aandacht door zijn strijd met Kellgren en Leopold over de grondslagen der moderne critiek, waarvan hij een zedelijke verheffing verwachtte. — Het Auroraforbund, gesticht in 1807 met Atterbom aan het hoofd, blaakte van ijver voor de nieuwere Duitsche romantiek, die zij vertaalden en navolgden. Zij voerden een hevigen strijd met de academici in hun tijdschrift Fosforos, vandaar hun naam Fosforisterna. Uit deze romantici kwamen voort de dwepers met de eigen nationale historie en vroegere grootheid, het Götiska Forbund met hun tijdschrift Iduna.
Door de Napoleontische politiek was het nationaal zelfbewustzijn ontwaakt en er ontstond een Noorsche renaissance; men verheerlijkte den eigen bloeitijd, idealiseerde dien, trachtte de oud-Noorsche saga’s weer opnieuw te lezen en na te volgen. Geyer stichtte het tijdschrift Iduna (1811), dat vertalingen en navolgingen van de Edda bevatte, opstellen over Noorsche mythologie en sagen, en later de beste werken van Geyer en Tegner, de voor dit tijdvak kenschetsende schrijvers. Almqvist (1793) trachtte vlg. Rousseau’s theorieën te leven door als boer te werken en tegelijk een verfijnd geestelijk leven te leiden. Terwijl Almq. in zijn eerste werken vooral naar schoonheid zocht, gaat hij in zijn latere, radicale ideeën verkondigen en tegelijkertijd helt hij dan in zijn kunst meer naar het realisme over. Hij schrijft in de liberale dagbladen, die in Zweden den toon aangaven, en de Zweedsche litteratuur komt langzamerhand tot realisme en tendenzkunst. Fredrika Bremer is de eerste realistische schrijfster, die strijdt voor vrouwenemancipatie, August Blanche en Dahlgren schrijven blijspelen, waarin ze de burgermaatschappij bespotten. Runeberg was de voornaamste dichter uit dezen tijd, die ook als Fin wat afzonderlijk stond.
Met zijn machtige epische liederen uit den oorlog van 1808—09. Fänrik Stäl. Een streven naar nog veel grootere gelijkenis met de werkelijkheid is merkbaar (± 1870). Het Skandinavisme in de politiek is mislukt en daarmee ook de idealen van een Noorsche renaissance. Een nieuw geslacht komt op met eigen ideeën en inzichten. Men stelde zich op een natuurw. grondslag, volgde in philosophie Spencer en Stuart Mill. Van de buitenl. schrijvers werd Zola het meest bewust nagevolgd en Brandes’ machtige persoonlijkheid deed ook hier evenals in alle Skandin. landen zijn invloed gelden. Het nat. wilde vooral de schaduwzijde van het leven afbeelden, vandaar de trieste litteratuur, die nu volgt en waarvan Strindberg (1849—1912) de meest bekende schrijver is.