Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Willem (stadhouders)

betekenis & definitie

Willem (stadhouders) - naam van verschillende stadhouders van Holland en andere gewesten. Genoemd moeten worden W. I, zoon van W. van Nassau-Dillenburg en Juliana van Stolberg, geb. 1533 te Dillenburg; kwam, toen hij van zijn neef René van Chalons het vorstendom Oranje en de bezittingen van de Nederl. gewesten erfde, aan het hof van Maria van Hongarije, de landvoogdes van Karel V. Hij stond in hooge gunst van Karel V en werd door dezen bekleed met een legerbevel. Ook bij diens opvolger, Philips II, stond W. in den beginne goed aangeschreven. Hij werd aangewezen tot lid der delegatie, die in 1559 belast werd met het leiden der vredesonderhandelingen met Frankrijk te Cateau-Cambresis en kreeg het stadhoudersschap over Holland, Zeeland en Utrecht.

Niet ingenomen met de politiek van Granvelle om een sterk centraal gezag te vestigen, trad hij naar voren als leider van de fronde van de hooge edelen, die hun belangen door dat streven zagen benadeeld. Niet tevreden met de verwijdering van dien staatsman, deed W. een poging om de lage edelen tot gewapend verzet te brengen, ten einde op die wijze aan den hoogen adel invloed op de regeering te verschaffen, hetgeen echter door de weigering van Egmond om hieraan steun te verleenen mislukte (1565). W. nam nu verder een afwachtende houding aan. Sympathie voor een verzet van het volk tegen de politiek van onderdrukking van het Hervormde geloof had hij niet. Hij belette in 1567, dat de bewoners van Antwerpen steun verleenden aan een afdeeling opstandelingen, die bij Austruweel in strijd waren geraakt met de regeeringstroepen. Toen hij hoorde, dat Alva op komst was, voorzien van bijzondere instructies van den koning, vroeg W. verlof om zijn goederen in Duitschland te mogen bezoeken en vertrok hij zonder de noodige toestemming af te wachten. Tegelijkertijd trad hij in contact met Alva en dacht er zelfs over terug te keeren, toen de tijding van de gevangenneming van Egmond en Hoorne hem aantoonde, dat Alva van plan was krachtig op te treden tegen de hooge edelen. Zich in verbinding stellend met Franschc edelen en Duitsche vorsten, besloot hij gewapenderhand tegen Philips op te treden.

Op 4 plaatsen verschenen zijn troepen in Nederl. gewesten, maar ondervonden geen steun bij de bevolking. Hij zelf verscheen met een legerafdeeling in Limburg, trok de Maas over naar Brabant, maar kon, doordat Alva hem ontweek, geen beslissing uitlokken, zoodat hij de wijk moest nemen naar Frankrijk. Een poging van hem om zich door gehuurde sluipmoordenaars van Alva te ontdoen, had geen resultaat. Een tweede aanval, door W. in 1570 ondernomen, mislukte eveneens. Er kwam een groote verandering in den toestand, toen de financieele maatregelen van Alva den druk der lasten aanmerkelijk verzwaarden en alom een groote ontevredenheid deden ontstaan. Vooral was deze sterk in Holland en Zeeland, waar in April 1572, terwijl W. bezig was met het ten uitvoer brengen van een aanval op de Zuid-Nederlanden, in verbinding met de Franschen een opstand uitbrak. In den beginne ontging de beteekenis van dit verzet geheel en al aan W., die zich eerst in Juli 1572 met de opstandelingen in contact stelde en zich den titel van stadhouder van Holland en Zeeland liet welgevallen. Daarmede veranderde de rol, die W. had.

Van frondeur tegen de regeering werd hij leider van een gewapend verzet, dat een geprononceerd nationalistische strekking had. In deze hoedanigheid heeft W. groote diplomatieke talenten ontwikkeld. Van hem ging het denkbeeld uit, om den Spaanschen handel in West-Indië afbreuk te doen door ’t uitrusten van kaperschepen. Van de ontevredenheid der bewoners van de Zuid-Nederlanden over het optreden der Spaansche troepen na definancieele ineenstorting van Spanje maakte hij gebruik om een toenadering te bewerken tusschen de opstandelingen van het Noorden en de bevolking van het Zuiden, waarvan het uitvloeisel was de pacificatie van Gent (1576), waarin W. zijn beginsel van verdraagzaamheid op godsdienstig gebied ingang trachte te doen vinden. Hij was echter niet opgewassen tegen den naijver der Zuid-Nederl. edelen, die wisten te bewerken, dat Matthias van Oostenrijk benoemd werd tot landvoogd en hij zich tevreden moest stellen met de plaats van luitenant. Een goede verstandhouding tusschen Katholieken en Protestanten kon hij niet verwekken. De door hem gegeven religievrede, waarbij onder zekere omstandigheden vrijheid van uitoefening van godsdienst werd gegeven, kon niet gehandhaafd worden. Meer en meer werd het duidelijk, dat het Noorden alleen den strijd zou moeten volhouden.

Met hulp van zijn broer, Jan den Oude, bracht hij in Januari 1579 de Unie van Utrecht tot stand, waarbij verschillende Noordelijke gewesten, steden en personen zich verbonden den strijd tegen Spanje voort te zetten, ’t Is W. echter niet gelukt, de noodige maatregelen op krijgskundig en financieel gebied te doen nemen ten einde den strijd met succes te voeren. Van het buitenland kon W. geen steun verwerven. Langzamerhand maakten de Spanjaarden vorderingen. Toen in 1580 door den overgang van Rennenberg naar de Spaansche zijde Groningen, Drente en een deel van Overijsel weer terug kwamen onder het gezag van Spanje, scheen de toestand hopeloos. Desondanks bleef W. op zijn post en wilde hij van geen onderwerping aan Spanje weten. Toen hij in 1580 door Philips II in den ban werd gedaan, verdedigde hij zich in een Apologie, waarin hij o.a. de stelling ontwikkelde dat de vorst rekening moet houden met den wil der onderdanen, daar deze anders het recht hebben hem af te zetten. Zijn laatste politieke daad was de overdracht van het landsheerlijk gezag aan Frans van Anjouin (1581). Toen deze gestorven was, besloot men in Holland en Zeeland aan W. het souverein gezag over te dragen.

Voor het zoover kwam, werd W., op wien reeds verschillende aanslagen waren gedaan (o.a. door Jean Jauregui in 1582) in Juli vermoord. Litt.: Bronnen : Archives et correspondance de la Maison d’Orange-Nassau, uitgave Groen van Prinsteren ; Correspondance de Guill. Ie Taciturne (ed. Gachard). Voorts bevatten de archieven van Simancas, Parijs en ’t part. archief van Alva te Madrid nog veel, wat kan dienen tot inzicht in de geschiedenis van W. I. Zie ook NEDERLAND, Gesch. en TACHTIGJ.

OORLOG. Schrijvers'. R. Putnam, William the Silent (1895), ook in het Nederl. vertaald; F. Harrisson, William the Silent (Londen 1897); Blok, Willem van Oranje (Nederf. Hist. Bibl.); E. Heyck, Wilhelm von Oranien (Bielefeld 1908); F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien und die Entstehung der freien Niederlande 1918.

W. II, geb. in 1626 te ’s-Gravenhage, was de zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Bij den dood van zijn vader (1647) volgde hij dezen krachtens ’t Droit de Survivance op als stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel. Noode legde hij zich neer bij het tot stand komen van den vrede van Munster in 1648 en had er al dadelijk zijn zinnen op gezet, om, in verbinding met Frankrijk, den oorlog tegen Spanje te hernieuwen en zich te mengen in de binnenlandsche aangelegenheden van Engeland. Daar hij met het oog hierop van geen vermindering der getalsterkte van het leger wilde weten, moest hij wel in conflict komen met de Staten van Holland, die, geleid door Jacob de Wit en de gebr. Bicker, aanstuurden op een aanzienlijke afdanking. Na tweemaal in een vermindering te hebben toegestemd, wist hij, toen de Staten van Holland voor de derde maal wilden verminderen, de Staten-Generaal over te halen hem volmacht te geven op te treden. Verschillende vooraanstaande personen der Staten van Holland liet hij gevangen nemen en vervoeren naar Loevestein. Hierop beproefde hij zich van Amsterdam bij verrassing meester te maken, hetgeen echter mislukte (Aug. 1650).

Er kwam wel een compromis tot stand tusschen W. II en A’dam, maar een bevrediging was het niet. Voordat echter het conflict opnieuw kon uitbreken, stierf W. vrij onverwachts in Nov. 1650. Het vermoeden, dat hij vergiftigd was, schijnt onjuist te zijn. Litt.: Bronnen: Arch. et corr. de la Maison d’Or.-Nassau III & IV; Dagboeken, uitgegeven door Kramer in Bijdragen en med. Hist. Gen. deel 27. Een moderne geschiedenis van W. II ontbreekt.

W. III, geb. 1650 te ’s-Gravenhage, was de zoon van W. II en Mary van Engeland. Met zijn opvoeding belastte zich eerst zijn moeder en na haar dood in 1660 zijn grootmoeder, Amalia van Solms. Deze wist te bewerken, dat in 1666 de Staten van Holland hem aannamen als kind van den Staat, waardoor de opvoeding geheel en al onder toezicht kwam van Jan de Witt, die in 1654 bij de Acte van Seclusie had beloofd aan de Eng. reg. om in Holland en Zeeland geen lid van het huis van Oranje te verheffen tot stadhouder, terwijl in 1667 bij het Eeuwig Edict bepaald was, dat er scheiding zou zijn tusschen het hoogste civiel en het militair gezag. Goede diensten bewees W. als lid in de diplomatieke zending, naar Engeland gezonden om na te gaan, of er eenige betrekking bestond tusschen Engeland en Frankrijk. Bij het uitbreken van den oorlog van 1672 werd W. voor één veldtocht benoemd tot Kapitein-Generaal der Unie. Toen de oorlog voor de Hollanders ongunstig verliep, werd hij in Juli 1672 verkozen tot stadhouder van Holland en Zeeland. Met kracht zette W. de verdediging van het land door. Het leger werd door hem gereorganiseerd, zoodat het hem gelukte, den opmarsch der Franschen tot staan te brengen.

In het voorjaar van 1673 wist W. met den Oost. gezant Lisola een verbond tot stand te brengen tusschen de republiek, Oostenrijk en Brandenburg. Door de inneming van Bonn wist hij de Franschen te dwingen de republiek te ontruimen (1673). Na de ontruiming van Groningen, Overijsel en Gelderland wist hij te beletten, dat deze gewesten zouden worden behandeld als veroverd gebied, maar wist hij hun terugkeer tot de unie als souvereine gewesten door te zetten, waarbij hem echter door de ingevoerde reg. reglementen groote invloed op het bestuur der steden werd ingeruimd (1674). In den oorlog tegen de Franschen streed hij niet gelukkig, maar wist toch steeds te maken, dat de Franschen geen voordeel konden trekken van hun overwinning. Kort na den vrede van Nijmegen leverde W. nog den slag van St. Denis, een daad, die niet te verdedigen is. In de volgende jaren was W. bezig te beproeven een coalitie te vormen, ten einde de imperialistische politiek van Lodewijk XIV tegen te gaan. Hij had hierbij echter in Holland te kampen met het verzet van Amsterdam, dat benadeeling van zijn handel vreesde, en in Europa met het wantrouwen der staten, die vreesden wederom in den steek gelaten te zullen worden door Holland.

Toen echter Lodewijk XIV het Edict van Nantes introk (1685) en daardoor de godsdienstige gevoelens der Protestanten trof, was het hem gemakkelijk, een coalitie tot stand te brengen, welke gericht was tegen Frankrijk (1686) en die in 1688 uitgebreid werd met Engeland, waar men Jacobus II had verjaagd en W. III tot koning had uitgeroepen, nadat hij geweigerd had zich te vergenoegen met den titel van Prins-Gemaal. In den nu volgenden 9-jarigen oorlog (1688—97) wist W. III, door een overwinning bij de Boyne (1690), te beletten, dat Jacobus II zijn gezag in Engeland kon herwinnen, maar in de Zuid-Nederlanden was hij niet opgewassen tegen de Franschen. In 1697 kwam de vrede van Rijswijk tot stand, waardoor W. zich kon bezighouden met de regeling der Spaansche kwestie (zie SPAANSCHE SUCCESSIE-OORLOG). Toen ’t bleek, dat de oorlog met Frankrijk niet te vermijden zou zijn, daar Bodewijk XIV niet wilde beloven, dat de kronen van Spanje en Frankrijk nooit in één hand zouden kunnen komen, trof W. voorbereidingen. Nog vóór dat de oorlog uitbrak, stierf W. ten gevolge van een val van het paard.

Met hem stierf het huis Oranje in de mannelijke lijn van W. I uit. Litt. : Bronnen: Veel berust in de Arch. van Londen en Parijs; uitgegeven zijn: Correspondentie in de Archives, etc., deuxième série V, troisième série I—III; Letters of W. III and Louis XIV, ed. Grimblot 1848; Letters illustrating the reign of W. III, ed. James ; D. H. Traill, William III, London 1888. Een moderne geschiedenis van W. III is nog niet geschreven.

W. IV, geboren 1711 te Leeuwarden, was de zoon van Johan Willem Friso, stadhouder van Friesland en Groningen. Gedurende zijn minderjarigheid voerde het bewind over deze beide gewesten zijn moeder, Maria Louise van Hessen-Kassel, terwijl hij zijn studie voltooide aan de Hoogescholen te Franeker en Utrecht. In 1720 benoemd tot stadhouder van Gelderland, aanvaardde hij in 1729 ’t bewind over Groningen en in 1731 over Friesland. Door erfenis kwam hij achtereenvolgens in het bezit van de graafschappen Dillenburg (1739), Siegen (1742), Hadamar (1743) en andere landschappen, zoodat hij de verschillende Nassausche landen onder zijn bestuur vereenigde. Plet slechte verloop van den oorlog tegen Frankrijk (1745—48) maakte, dat men hem in Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsel uitriep tot stadhouder, waarbij men hoopte, dat hij de noodige hervormingen in het staatsbestuur zou aanbrengen. (1747). Hoewel voorzien van een bijna absolute macht, heeft W. niets gedaan om den toestand te verbeteren, afkeerig als hij was van een optreden tegen de regenten.

Een poging van hem om den handel op te beuren door de instelling van een porto-franco, liep door de tegenwerking der admiraliteitscolleges op niets uit. Hij stierf in 1751 te ’s-Gravenhage. Litt.: Bronnen: Arch. etc. ed. Bussemaker. Zie ook DOELISTEN-BEWEGING.

W. V, geb. te ’s-Gravenhage in 1748, was de zoon van W. IV, Achtereenvolgens stond hij onder regentschap van zijn moeder, Anna van Hannover (1751— 1759), en van den hertog van Bronswijk (1759— 1766). Meerderjarig geworden, vroeg hij, op raad van Brunswijk, hoewel hij krachtens erfrecht stadhouder was, een aanstelling van den staat, terwijl hij zich bij de Acte van Consulentschap verplichtte in de toekomst steeds den raad in te winnen van Brunswijk, zonder dat deze daarvoor verantwoordelijk zou kunnen worden gesteld. Weinig beteekenend, ging van hem niets uit. Toen in den 4en Engelschen oorlog (1780—84) de zwakte van den staat aan ’t licht kwam, keerde zich de ontevredenheid tegen hem. Toen men hem het bevel over de troepen in den Haag ontnam, verliet hij deze stad, om zich ten slotte in Nijmegen te vestigen (1784), zonder zelf iets te doen om zijn gezag te herwinnen. Zoo liet hij den Gelderschen landdag optreden tegen Elburg en Hattem, waar de Patriotten het gezag in handen hadden genomen, terwijl hij Prinses Wilhelmina een poging liet doen om in Holland de macht te herwinnen (1787), Toen zij daarbij aangehouden werd te Goejanverwellesluis, was dit voor den Pruis, koning, Frederik Willem II, haar broer, een reden om zich te mengen in de aangelegenheden van Holland, waarbij hij kon rekenen op den steun van Engeland. De prins werd in bezit van zijn waardigheden hersteld. Hij liet in de volgende jaren het bestuur over aan zijn vrouw en den raadspensionaris Van de Spieghel.

Toen in 1795 de Franschen de republ. binnenvielen en de Fransche generaal Pichegru verklaard had, niet in onderhandeling te willen treden met W., nam deze de wijk naar Engeland. Hier protesteerde hij tegen zijn afzetting als stadhouder en gaf hij zelfs last aan de verschillende ambtenaren in de kolonie om de Engelschen in bezit te stellen van deze landschappen. Hij vormde voorts nog een Korps van vrijwilligers, dat in 1799 deelnam aan een inval in Holland. In 1801 vertrok hij uit Engeland naar Dietz. Hij weigerde het bestuur te aanvaarden over de hem toegewezen landschappen: Fulda, Corvey en Weingarten en de rijkssteden Dortmund, Isny en Buchhorn, Hij stierf in 1806 te Brunswijk. Litt.: Bronnen: Arch. (ed. Krämer 5e serie).

< >