Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Wagenaar (jan)

betekenis & definitie

Wagenaar (jan) - Nederl. geschiedschrijver, geb. 1709 te Amsterdam, was de zoon van een schoenmaker. Klerk geworden op een koopmanskantoor, wijdde hij zijn vrijen tijd aan de bestudeering der natuurkundige wetenschappen. Bezig met een vertaling van Thirion: „Tegenwoordige staat van alle volken, voor zoover deze betrekking hebben op België en Nederland”, schreef hij op uitnoodiging van den uitgever De tegenwoordige staat 'van Utrecht. Hierdoor kreeg hij lust in de beoefening der Vaderl.

Geschiedenis. In 1749 verscheen van hem het eerste deel der Vaderl. Historie, die in 1759 gevorderd was tot het 20ste deel. Eerst bij dit deel gaf W. zich als den schrijver op, hoewel men reeds lang vermoedde, dat hij de schrijver was. De reg. van Amsterdam benoemde hem in 1756 tot Stad-Historieschrijver, met de opdracht de geschiedenis van Amsterdam te schrijven, waarvoor hem toegang in de Archieven werd gegeven. In 1768 verschijnt dan Beschrijving van Amsterdam (13 deelen). In zijn werken maakt W. gebruik van allerlei bronnen en geeft hij naast pol. gesch. ook kerkgesch. en ec. gesch. Zijn voorstelling is niet onpartijdig, daar hij door zijn wijze van voorstelling den lezer in een bepaalde richting brengt.

Vooral de staatsgezinden worden door hem verdedigd. Van zijn Vad. Historie zijn nog bruikbaar de deelen, die de gesch. na 1600 behandelen. Zijn gesch. van Amsterdam is nog in haar geheel bruikbaar. Zijn voorstellingswijze is voor het eerst bestreden door Bilderdijk. Hij stierf in 1773. Litt.: Huizinga-Bakker, Leven van J. Wagenaar.

< >