Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Uilen (vogel)

betekenis & definitie

Uilen (vogel) - Strigidae, behooren tot de nachtroofvogels. Gekenmerkt door het bezit van een grooten, ronden kop en opvallend groote, naar voren gerichte oogen, waardoor een uil gemakkelijk naar beneden en voor zich uit kan zien; deze oogen zijn onbewegelijk. De meening, dat u. overdag niet zouden kunnen zien, berust op bijgeloof. Uit den aard der zaak is bij deze nachtdieren de gehoorzin zeer sterk ontwikkeld ; de gehooropening kan door een huidplooi gesloten worden; bij het zoeken naar prooi wordt deze klep opgezet, waardoor zij tevens dient om de geluidsgolven op te vangen.

De donslaag is zeer dik en los, de dekveeren zijn breed en afgerond, de vleugels eenigszins gewelfd. Bovensnavel haakvormig met scherpe punt. Voeten forsch, meestal tot de teenen met veeren bedekt; de teenen zijn kort, de nagels rond en zeer scherp. De meeste u. gaan in de schemering op roof uit, bestaande uit allerlei kleinere dieren ; zij zijn meestal nuttig (muizenvangers). Nestelen in holle boomen, oude gebouwen of in verlaten nesten van andere vogels. De meest bekende zijn de boschuil, de steenuil, de kerkuil, de ransuil, de velduil en de oehoe. De sperweruil (Nyctea ulala, zie plaat Uilen, fig. 6) doet eenigszins aan een valk of sperwer denken, ook in de levenswijze. Leeft in de Noordelijke gewesten der Oude Wereld, niet hier te lande; lengte 42 c.M., leeft van vogels, lemmingen, muizen, insecten, enz.

< >