Tsjecho-Slovakije - republiek in Midden-Europa, in Nov. 1918 afgescheiden van de vroegere Oostenrijk-Hongaarsche monarchie ; opp. ± 141.000 K.M.2 (4 X Nederland); omvat de vroegere Oostenrijksche kroonlanden: Bohemen, Moravië, het grootste deel van Silezië en het N. van Hongarije van Pressburg tot Matamaros. 13,6 millioen inw. Daarvan zijn ruim 6 millioen N.-Slaven: Tsjechen in Bohemen en Moravië, 2 millioen Slovaken in het Tatragebied in ’t N. van ’t vroegere Hongarije en 3/4 millioen Roethenen of Klein-Russen in de autonome provincie Roethenië in ’t uiterste O. van den staat. Verder bijna 4 millioen Duitschers in de randgebieden van Bohemen en in Silezië en 1 mill. Hongaren.
Het dichtst bevolkt en het meest ontwikkeld zijn de oude landschappen Bohemen en Silezië. Daar is de bevolkingsdichtheid resp. 147 en 130 inw. per K.M.2 Het land is zeer vruchtbaar en industrieel, vooral in het N. van Bohemen, waar veel steenkool, bruinkool, ijzer en voor de glas- en porseleinindustrie fijn kwartszand in den bodem voorkomt. In het schaars bevolkte bergland in het O. bevat toch het Hongaarsche Ertsgeb. ijzererts, goud en zilver. In ’t algemeen is T. een agrarisch land: rogge, haver, tarwe en gerstbouw; verder beetwortelen en het bevat veel bosch. T. is een staat, die door zijn veelzijdige hulpbronnen goede bestaansvoorwaarden heeft; een zwak punt blijft de heterogene bevolking en de afgesloten ligging. Hoofdstad is Praag (of Praha) met 750.000 inw., centrum van handel en industrie en van ’t geestelijk leven : 2 universiteiten, een Tsjechische en een Duitsche (verder zijn er universiteiten in Brünn en Pressburg). — Litteratuur: Manuel statistique de la république tchécoslovaque, sedert 1920 jaarlijks. Art. van Demangeon in Annales de Géographie 1920.