Tersteegen (gerhard) - 1697-1769, Gereformeerd „mysticus”, geb. in Mörs, eerst koopman, later lintwever. Sedert 1724 begon hij te schrijven en in opwekkingskringen te spreken, waardoor hij door zoovelen als geestelijk raadsman werd gezocht, dat hij 1728 zijn handwerk er aan gaf. Vrienden zorgden sedert voor zijn onderhoud. In de Rijnprovincie heeft hij veel gereisd, maar aanhangers vond hij ook hier te lande en in Scandinavië en Pennsylvanië.
Hij heeft nooit de persoonlijkheid in de godheid laten ondergaan, bleef dus Protestantsch-rechtzinnig, was niet pantheïstisch; maar ook niet kerkelijk. De theologie is voor hem beschrijving van het inwendige, geestelijke leven: de ervaring. Hierbij zijn vier soorten van menschen te onderscheiden: zonder de wet, onder de wet, onder de genade, in vrede of heerlijkheid. Ofschoon hij sterken nadruk legt op de gelatenheid (quietistisch), heeft hij een rijke werkzaamheid ontwikkeld; veel vertaald, geschreven en gedicht. Verschillende zijner liederen zijn in Protestantsche gezangbundels opgenomen, b.v. Gez. 274 van het Herv. Gezangboek (vert. door B. ter Haar).
Sedert 1756 ziekelijk, moest hij steeds meer te huis blijven, maar had juist toen veel invloed. Hij schreef o. a.: Geistliche Blumengärtlein inniger Seelen; Geistliche und erbauliche Briefe; Geistliche Brosamen; Weg der Wahrheit; Lebensbeschreibung. Gesammelte Schriften, 8 Bde (Stuttgart 1844 en 1845). Litt.: G. Kerlen, Gerh. Tersteegen (18532); W. Nelle, Tersteegens geistliche Lieder (1897); W. J. Aalders, Groote Mystieken II (1914).