Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Spurrie

betekenis & definitie

Spurrie - (Spergula arvensis). Van de s. onderscheidt men gewoonlijk nog 3 vormen, n.l. de wilde s. of watergal (in het wild op zand- en veengronden en vroeger ook gezaaid op gebrand hoogveen), de gewone akkerspurrie en de reuzenspurrie (afkomstig uit Rusland). De eerste vorm is de kleinste, de laatste de grootste. Slechts de verbouw van de gewone s. heeft bij ons een belangrijke beteekenis als stoppelgewas in de zand- en veenstreken.

Volgens het Landb. verslag werden in 1914 met stoppelsp. ruim 30.000 H.A. bezaaid, d. i. ruim 3% van al het bouwland. S. stelt zeer geringe eischen aan den bodem, hoewel een flinke bemesting de opbrengst zeer verhoogt. Als stoppelgewas wordt de s. direct in de geschilde stoppels van de rogge gezaaid. 30—40 L. zaaizaad per H.A. De fijne zaden worden ondiep ingeëgd, ingerold of gesleept. Door de zeer snelle ontwikkeling kan s. reeds na 8—10 weken gemaaid worden. In sommige streken laat men de s. ook afweiden.

Bij overvloed en vooral wanneer vroege nachtvorsten een eind aan den groei maken, kan de rest uitstekend tot persvoeder verwerkt worden. S. is een goed voedsel voor het vee. Zij heeft een gunstigen invloed op de kwaliteit van de boter, zoodat vroeger, toen de melk nog op de boerderij werd verwerkt, de spurrieboter bijzonder gewild was. — De s. wordt in den regel gemaaid en op stal gevoederd. Ook worden de koeien wel aan palen op de akkers geplaatst, waar zij dan zelf de s. afgrazen. Men noemt dit het „turen” of „tuieren” der koeien.

< >