Spinazie (spinacia oleracea) - behoort tot onze belangrijkste bladgroenten. Haar groote beteekenis ontleent zij vooral aan het feit, dat zij in het voorjaar vroeger dan eenige andere groente aan de markt kan worden gebracht. Voor haar ontwikkeling behoeft zij n.l. slechts heel weinig warmte, zoodat de kweekers (s. is een éénjarige plant) het zaad gewoonlijk reeds in Januari, soms zelfs al in December, uitzaaien. Daar het gevaar voor verlies om dien tijd nog al groot is, wordt dan heel veel zaad gebruikt (6 a 7 K.G. per Are), terwijl men in Februari of Maart wel met 4 K.G. kan volstaan.
De eerste zaaiingen doet men altijd op beschutte plaatsen, b.v. aan den Zuidkant van muren of houten schuttingen, terwijl verder de groei bevorderd wordt door een sterke bemesting, vooral met gemakkelijk opneembare stikstof, zooals Chilisalpeter. In den regel kan men de eerste s. reeds in het begin van April oogsten. Op denzelfden grond volgt dan een navrucht, b.v. van boonen, van bloemkool, van Brusselsch witlof of van eenige andere groenten. Ook gebruikt men de s. dikwijls als tusschenteelt, b.v. tusschen doperwten of tuinboonen. In de laatste jaren wordt zij ook veel in koude kassen, en wel meer speciaal in de „warenhuizen”, geteeld als een voorvrucht van de tomaat of als een tusschenteelt van de bloemkool. Behalve voor den binnenlandschen handel wordt de s. ook veel voor den export geteeld en dan voornamelijk naar Duitschland uitgevoerd.
Verder wordt zij op groote schaal ingemaakt in conservenfabrieken. Daarvoor volgt men echter een geheel andere teeltwijze. Men zaait later en veel ruimer, zoodat de planten op grooteren afstand komen te staan. Dan laat men ze hoog opgroeien, dus groote zaadstengels vormen. Vóórdat deze echter in bloei komen, wordt alles met de zeis afgemaaid, naar de fabriek toegevoerd, gekookt en vervolgens in daartoe bestemde machines fijn gemalen en dan in blikken gepakt. De geconserveerde spinazie is dus een veel grovere groente dan de versche.